woensdag 27 maart 2019

‘Waar was ik gebleven?'


“Hij sloot het boek toen hij het had gelezen, en legde bij de passage een merk waar hij wellicht makkelijk bij terug kon keren[1]”, schreef John Capgrave rond 1350 in zijn boek ‘Leven van Sint Augustinus’. Uiteraard heeft Capgrave dat zelf bedacht, want Augustinus overleed 900 jaar eerder. Maar hij vond het blijkbaar heel normaal dat je bij het lezen van een boek een boekenlegger gebruikte.

Middeleeuwse bibliotheek

Je vindt van deze boekenleggers soms nog de tastbare bewijzen tussen de eeuwenoude bladzijden. Neem nu de zusters van het vrouwenklooster Bethlehem in Nijmegen. Zij hadden onder andere een mooie bibliotheek, met diverse religieuze boeken. Denk daarbij aan de Proloog van de Apocalyps van de evangelist Johannes, een middelnederlandse vertaling van de 'Legenda aurea' van Jacobus de Voragine en teksten over figuren uit de bijbelboeken Exodus en Leviticus. Op dit moment zijn er nog zeven boeken overgeleverd uit de bibliotheek en die worden bewaard in het Regionaal Archief Nijmegen. Drie van deze boeken geven een bijzonder inkijkje op het leesgedrag van deze zusters.

Van boven naar beneden: NL-NmRAN 117-1399, 117-1400, 117-1398

Klavieren

Wie de drie boeken van de buitenkant bekijkt, ziet meteen dat er van alles uitsteekt. Het meest opvallend zijn de klavieren aan de voorkant van twee van de drie boeken. Klavieren zijn uitstekende ‘tabjes’, die aangeven waar bijvoorbeeld een nieuw hoofdstuk begint. Nadat het boek is geschreven en door de boekbinder is ingebonden, kan een eigenaar ervoor kiezen deze klavieren aan te (laten) brengen. Bij deze boeken hebben de zusters zelf klavieren gemaakt. Van rood leer hebben ze korte strookjes geknipt, deze om de bladzijden heen gevouwen en vastgenaaid met 2 steken.

Nu nog 11 klavieren (van de ooit 14 klavieren) in NL-NmRAN 117-1400

Kolomwijswieltje

Het kolomwijswieltje uit 117-1400, met duidelijk
zichtbaar het cijfer II
Maar de klavieren steken niet als enige uit. Aan de bovenkant van het boek steekt een stukje wit leer uit, dat tussen de bladzijden verdwijnt. Als we dit leer tussen de bladzijden opzoeken, blijkt er een perkamenten wieltje aan te zitten. Een kolomwijswieltje.
Een kolomwijswieltje is een ingenieuze boekenlegger die teruggaat tot – in ieder geval – de veertiende eeuw. Het is een perkamenten schijfje – het wieltje - , dat dusdanig vastgenaaid zit tussen een dubbelgevouwen stukje perkament dat het nog rond kan draaien. Het wieltje bevat de cijfers 1 en 2, de cijfers 1 tot en met 4 of de letters a, b, c en d; corresponderend met het aantal tekstkolommen in de openslag van het boek waar het bij hoort. Je draait het wieltje op het kolomnummer waar je gebleven bent met lezen. Het gehele perkamenten kolomwijswieltje is langs het leeslint naar boven en onder te schuiven, tot de hoogte waarop je gebleven bent met lezen. Je kunt hiermee dus tot bijna op de regel nauwkeurig aangeven waar je verder moet lezen.



Kolomwijswieltje van Anna, uit KB 73 G 3
Er zijn er vele tientallen kolomwijswieltjes overgeleverd tussen de bladen van middeleeuwse handschriften en vroege drukken. Ook in Nederland zijn er verschillende teruggevonden. In de Koninklijke Bibliotheek is er in een klein manuscript een mooi exemplaar bewaard gebleven met een eigendomsaantekening erop: ‘Anna Hillebrants dochter’. Het boekje, en daarmee deze boekenlegger, is gedateerd omstreeks 1500.


Tweeling wieltje

Het kolomwijswieltje uit het Nijmeegse handschrift is extra bijzonder. De strook wit (schaaps?)leer is namelijk in de lengte ingeknipt om 2 leeslinten te vormen. En aan beide linten zit een compleet kolomwijswieltje. De leren linten zitten aan één kant nog aan elkaar vast. Dit gedeelte ‘rust’ op de kopsnede van het boekblok en de beide leeslinten kunnen op elke gewenste plek in het boek worden gelegd. Van dit soort ‘tweeling-wieltjes’ zijn er maar een handvol bekend in Europa. En Nijmegen heeft er één van!
Het complete tweeling-kolomwijswieltje uit NL-NmRAN 117-1400





[1] “He sperd the bok whan he had red this, and leyd at the same reson a merk be whech he myth rydily turne thertoo.”

vrijdag 24 augustus 2018

In vele banden gebonden


Dit artikel is in 2017 gepubliceerd in het tijdschrift Handboekbinden. De doelgroep is boekbinders.

Wellicht hebt u er al over gehoord; het getijdenboek van Maria van Gelre. Maria was een adellijke dame uit de 15e eeuw en haar persoonlijke gebedenboek is bewaard gebleven. Een getijdenboek is kortgezegd een boek om uit te bidden met heel veel verschillende gebeden voor alle momenten van de dag en alle dagen in het jaar. In de middeleeuwen hechtte men grote waarde aan vaste gebeden met een lange traditie. In tegenstelling tot onze huidige schietgebedjes.

Maria's getijdenboek folio 76v-77r  - copyright Staatsbibliothek zu Berlin

Het getijdenboek van Maria is een prachtwerk. Het omvangrijke werk bevat een geïllustreerde kalender, meer dan honderd miniaturen, ruim 170 gehistorieerde initialen en ontelbare randversieringen in de marges. Maar zoals veel eeuwenoude boeken, is het ook een beschadigd werk. Drie jaar geleden startte professor Johan Oosterman van de Radboud Universiteit een crowdfunding om de restauratie van dit bijzondere boek mogelijk te maken. Ook de SHB heeft een donatie gedaan. Maar wat weten we precies over de bindgeschiedenis van dit boek?

Ivoor uit de 11e eeuw

De laatste band die het gebedenboek heeft gehad, stamt waarschijnlijk uit het midden van de 19e eeuw. Laten we deze band voor het gemak ‘Band 1850’ noemen. Deze band is in de jaren zeventig van de vorige eeuw al verwijderd, omdat het boekblok er te strak ingebonden was en er mede daardoor schade ontstond aan het perkament.
Band 1850 is wel bewaard bij het boek, waarschijnlijk dankzij het bijzondere, ivoren tafeltje dat verwerkt is in het houten voorplat (afb. 1 en 2). Het beeldt Sigebert van Minden af, die van 1022-1036 bisschop van Minden was, en het tafeltje zal ook in die periode zijn gemaakt. Men neemt aan dat het toen gemaakt moet zijn om een boekband te sieren. Naar alle waarschijnlijkheid komt het van een geheel ander boek af en is het bij de laatste herbinding op Band 1850 gemonteerd.
Afb.1 - Binnenzijde voorplat en rug van Band 1850, met de 3 bindtouwen - foto Johan Oosterman

Afb.2 - Ivoren tafeltje op Band 1850 - foto Johan Oosterman

Ontelbare naaigaten

Wanneer de losse katernen van het gebedenboek vanaf de rug worden bekeken, vallen meteen de vele naaigaten en verkleuringen op (afb. 3). Wie goed kijkt, kan zien welke drie verkleuringen horen bij de drie bindtouwen van Band 1850 (blauw op Afb. 3). Maar er zijn nog meer gaten en verkleuringen die iets over de bindgeschiedenis kunnen vertellen.
Afb.3 - Stapel losse katernen op de rug gezien - originele foto Johan Oosterman

Band 1600

Duidelijk zichtbaar zijn de vijf smalle ‘banden’ van een lichte kleur en de gaatjes aan beide kanten (oranje op Afb. 3). Een boekbinder zal hierin al snel de afdruk van een naaibandje herkennen. Naaien op een bandje waarbij er aan beide kanten van het bandje naaigaten zijn, is in de loop van de 16e eeuw ‘pas’ begonnen, en heeft in de 17e eeuw vaste voet aan de grond gekregen. Voor 1550 vind je dit niet.
Wat ook al duidelijk is geworden door de onderzoekers van het boek, is dat het getijdenboek op een gegeven moment is gesplitst in twee delen. De reden hiervoor is niet duidelijk.
Het deel dat nu wordt onderzocht en gerestaureerd ligt in Berlijn, terwijl het andere deel zich tegenwoordig bevindt in de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen. Dit Weense deel heeft op een schutblad een geschreven notatie met het jaar 1620 erin. Het gebedenboek is dus voor 1620 gesplitst. Door deze twee gegevens kunnen we voorzichtig concluderen dat de vijf naaibandjes-afdrukken van een boekband zijn die rond 1600 om het boekblok is gezet, na de splitsing, en dat die er rond 1850 af is gehaald. Laten we dit ‘Band 1600’ noemen.

Band 1417

Nu zijn er nog steeds een viertal rijen naaigaten over (groen op Afb. 3). Zijn deze van de oorspronkelijke band?
Dankzij een opmerking van de kopiist weten we dat het schrijven van het gebedenboek klaar was in 1415. Het verluchten zal ‘maar’ twee jaar in beslag hebben genomen dankzij vijf (!) schilders. Waarschijnlijk is het boek direct daarna gebonden. Dus in 1417?
We weten dat een gebedenboek standaard een gotische band kreeg (Afb. 4 laat een typische gotische band zien). Dit type boekband kenmerkt zich door een vaste rug, opliggende bindingen en aangeregen houten platten. De katernen worden met een enkele of dubbele rondslag genaaid, waardoor er maar één naaigat per binding per katern is. Gezien de afmetingen van Maria’s getijdenboek (±13x18 cm) zou het boek drie bindingen krijgen. Maar dit gebedenboek telt 482 bladen in het Berlijnse deel en nog eens 80 bladen in het Weense deel. Het mag met meer dan 1.100 bladzijden met recht ‘dik’ worden genoemd, en zal op minstens vier bindingen zijn genaaid.
Met deze gegevens kunnen we wel aannemen dat de vier rijen naaigaten die nog niet zijn thuisgebracht, behoren tot de originele band, te weten een gotische band met 4 ribben. ‘Band 1417’.
Afb.4 - Getijdenboek, circa 1460-1480, Nederland, 19x14cm

Maar toch…..

Alle naaigaten zijn nu thuisgebracht. Maar… onderzoek heeft aangetoond dat het boekblok is uitgebreid tussen 1423 en 1426. (Maria wordt in deze uitbreiding als weduwe afgebeeld, en dat was ze tussen het overlijden van haar man in 1423 en haar tweede huwelijk in 1426). Dit betekent dat het boek ook moet zijn herbonden, in een grotere band. Voor deze ‘Band 1425’ zijn waarschijnlijk dezelfde naaigaten als Band 1417 gebruikt.
Of er ooit een vijfde band komt, is nog onzeker. Op dit moment zijn de restauratoren nog met het boek bezig. Daarna wordt het boek, oktober 2018, tentoongesteld in het Valkhofmuseum in Nijmegen. En daarna… dat weet nog niemand.


Met dank aan Johan Oosterman voor het ter beschikking stellen van de afbeeldingen en het geven van aanvullende informatie.

Wie op de hoogte wil blijven van de vorderingen en ontdekkingen tijdens dit grootse restauratie project, kan een kijkje nemen op www.ru.nl/maria

Informatie over de tentoonstelling vindt u hier.

zondag 13 augustus 2017

Boek recycling anno 1500

Recycling is van alle tijden. Ook de middeleeuwers waren hier zeer bedreven in. Ook in het recyclen van oude boeken. Want niet alleen tegenwoordig is kennis op een gegeven moment achterhaald of is een oude uitgave van een bestseller vervangen door een nieuwere. Vanaf het moment dat men kennis en ideeën is gaan opschrijven in boeken, zijn deze boeken op een gegeven moment verouderd, achterhaald of simpelweg versleten. En wat doe je er dan mee? Zoiets kostbaars als een boek gooi je niet bij het afval.

Maculatuur

Dus verkoop je dit aan de lijmmaker of de boekbinder. Want beiden waren blij met het perkament waarop het boek geschreven was. De een omdat je er prima lijm van kunt koken, de ander omdat je het kunt gebruiken ter versteviging van je nieuwe boeken. In onnoemlijk veel middeleeuwse, maar ook 16e eeuwse boeken vind je stukken oude bladzijden terug. Deze stukjes en stukken noemt men officieel ‘membra disjescta’ of ‘maculatuur’.

Verstopt

Meestal zit de maculatuur verwerkt ín de boekband en is het gebruikt om te verstevigen. Het boek hiernaast is daar een mooi voorbeeld van. Dit hergebruik heb ik al een keer nagemaakt door zelf eerst stukjes perkament te beschrijven en daarna te gebruiken.

Veel boekbinders deden dit. Want waarom zou je een duur, nieuw stuk perkament verknippen tot strookjes om op de rug van het boekblok plakken als je ook een oud stukje hebt liggen? En je ziet er toch niets van. Toch...?

Maar dit laatste was zeker geen argument voor de middeleeuwse boekbinder. Want veel maculatuur is namelijk zichtbaar.
Vroege druk met originele band, 1524. 
(Regionaal Archief Nijmegen, codices, 15)

Juweeltjes

Zo zijn de schutbladen van veel boeken gemaakt van oude bladzijden. Waar in onze tijd de schutbladen vaak van mooi, stevig papier zijn gemaakt, en het echt een onderdeel is van de uitstraling van het boek en de boekband, werd er vroeger niet veel waarde gehecht aan de schutbladen, behalve dan dat ze functioneel moesten zijn. De binnenkant van de boekband moest afgedekt zijn en het boekblok moest een eerste beschermblad hebben. Niet meer, niet minder.

Buitenkant

Maar de boekbinder ging in die tijd zelfs nog een stap verder. Voor boeken waarvan de boekband blijkbaar zo min mogelijk moest kosten, werd het oude perkament ook gewoon voor de kaft gebruikt. Dit levert heel bijzondere boekbanden op.
Links: 1584 (Princeton University Art Museum, PA6299 1582) 
Midden: Duitsland, 1553 (Princeton University Art Museum, Oversize 2752.1551q) 
Rechts: Duitsland, 1617 (Princeton University Art Museum, 10255.419)
De tekst is bij deze boeken aan beide kanten goed te zien, zoals ook bij het exemplaar hieronder van het Regionaal Archief Nijmegen:
Zielboek uit 1590 en een register van huwelijksafkondigingen.
Afkomstig uit de Kapittel en Parochie van St. Steven te Nijmegen 
(Regionaal Archief Nijmegen, 375, 4080, voorplat buitenkant en binnenzijde)

Zielboek uit 1590 en een register van huwelijksafkondigingen. 
Afkomstig uit de Kapittel en Parochie van St. Steven te Nijmegen (Regionaal Archief Nijmegen, 375, 4080, achterplat binnenzijde en buitenkant)

Replica

Deze bijzondere band verdient het ook om meer aandacht te krijgen, en het beste gaat dat door het na te maken en zo beschikbaar te stellen aan het grotere publiek. Allereerst moest ik dus aan een grote bladzijde maculatuur komen. Uiteraard gaan we daar geen echt, eeuwenoud blad voor nemen, ook dit is na te maken. En dus ging een vriendin aan het werk voor mij, met veer en inkt.

 Op kalfsperkament, ongeveer een stuk op A3 formaat, schreef ze een stukje van de Delftse Bijbel uit 1477 over. Waarna ze het vervolgens verluchtte met mooie kapitalen en pentekeningen. Het was een prachtwerk.

En toen zette ik er een mes in.... want het moest een boekband worden.

De keuze voor het boek dat deze bladzijde als band zou krijgen, was snel gemaakt. Want wat kun je nu beter in een bladzijde van een oude bijbel binden, dan een boek getiteld Het Narrenschip?

Vanaf nu heb ik dus een prachtige boekband van maculatuur die ik mee kan nemen naar lezingen, workshops en voorlichtingsbijeenkomsten. En iedereen mag erdoorheen bladeren. Dat is het mooie van een replica.

Door Astrid Enderman

zaterdag 12 augustus 2017

Een eeuwenoude apenstaart

Afb.1 - 'Johannes Verheyen, rentmeesters rekenboeck
vanden jair @ 69. Voir die Stat'
Wanneer je urenlang door de 16e eeuwse rekenboeken van de stad Nijmegen snuffelt, raak je gewend aan de materialen. De stugheid van het perkament, de stevigheid van het papier, de letters van het Middelnederlandse schrift. En dan plots staat er tussen al die oude letters een apenstaartje. Ja, een apenstaartje. Monkey Tail. At-sign. @. Dat rare tekentje in een emailadres.

Duidelijk leesbaar op de voorkant van het boek (afbeelding 1) staat geschreven: “Johannes Verheyen, rentmeesters rekenboeck vanden jair @ 69. Voir die Stat.” 



Afb.2 - “Johan Kelfkenn Rentmeisters Rekenong vanden jaer @ Soeventich, voer die Stat Nimegen”





















Is dit een toevallige gelijkenis tussen een krabbel van de scribent en ons huidige apenstaartje? Maar nee, het volgende boek in de serie heeft dit ook (afbeelding 2).
“Johan Kelfkenn Rentmeisters Rekenong vanden jaer @ Soeventich, voer die Stat Nimegen”

 Is hier sprake van een grap? Zeker niet, het apenstaartje blijkt al eeuwenoud en in de 15e en 16e eeuw in ons land te zijn gebruikt als afkorting voor ‘anno’. Men gebruikte in die tijd graag afkortingen, en de letters ‘m’ en ‘n’ werden vaak weergegeven als een streepje boven de klinker die ervoor stond. De dubbele ‘n’ in het woord ‘anno’ werden dan ook ‘ā’, waarbij voor het gemak de ‘o’ werd weggelaten. De schrijver schreef na de ‘a’ in één pennenstreek het streepje mee, waardoor de halve krul al was gemaakt. En omdat de ‘ā’ alleen stond, kon hij er meteen een mooi boogje omheen trekken, waardoor het ons zo bekende apenstaartje ontstond.



Afb.3 - doopboek van Enkhuizen uit 1585
Dat het niet iets Nijmeegs is, laat het doopboek van Enkhuizen uit 1585 zien (afbeelding 3). Bij dit apenstaartje kun je nog duidelijk de poging zien om de ‘o’ van ‘anno’ te schrijven aan het eind van de krul.
Afb.4 - schepengriffies uit Tienen uit het jaar 1642

Afb.5 - brief van Francesco Lapi, gedateerd op 4 mei 1536


























Maar niet alleen ‘anno’ werd ermee afgekort. Het apenstaartje komen we ook tegen in de schepengriffies uit Tienen uit het jaar 1642. Hier staat het voor de inhoudsmaat ‘aem’, hetgeen ‘vat’ betekent (afbeelding 4).


 Internationaal

Buiten onze Lage Landen kom je de afkorting ook tegen. In 16e eeuwse geschriften uit Italië is het apenstaartje aangetroffen in economische documenten van Venetiaanse kooplieden. In deze boeken werd het teken gebruikt als afkorting voor het woord ‘amfora’ (een maateenheid). Afbeelding 5 toont een brief van Francesco Lapi, gedateerd op 4 mei 1536. Het gaat over de aankomst van 3 schepen vol schatten uit Latijns Amerika. Lapi schrijft: ‘één @ wijn, wat één dertiende van een vat is, is 70 of 80 dukaten waard.’
Afb.6 - Taula de Ariza, een Spaans register uit 1448

Van veel vroeger datum is het apenstaartje in het spaanse Taula de Ariza, een register uit 1448 (afbeelding 6). Hier werd het gebruikt om een hoeveelheid tarwe aan te duiden dat verscheept werd van Castille naar Aragon. Het apenstaartje is in dit geval een afkorting voor Arroba, een inhoud- en gewichtsmaat gebruikt in Spanje en Portugal. 

Het vroegste apenstaartje dat tot nu toe ontdekt is, zit in een Bulgaarse vertaling van een Griekse kroniek, geschreven door Constantinos Manasses in 1345 (afbeelding 7). Het apenstaartje wordt hier gebruikt in plaats van de gewone hoofdletter ‘A’ in het woord ‘Amen’. Waarom Manasses dit heeft gedaan, is een raadsel.

Afb.7 - Bulgaarse vertaling van een Griekse kroniek,
geschreven door Constantinos Manasses in 1345



Schrijfmachine 


Maar hoe komt het apenstaartje dan in ons e-mailadres terecht? In de negentiende eeuw is het apenstaartje terug te vinden in de betekenis ‘tegen de prijs van’. Vanuit die betekenis verscheen het op schrijfmachines, maar vervolgens raakte het in onbruik. Toen Ray Tomlinson een zelden gebruikt teken zocht op zijn toetsenbord, trof hij het apenstaartje aan en bracht deze weer terug uit de vergetelheid.


Door Astrid Enderman
De rekenboeken zijn geraadpleegd in het Regionaal Archief Nijmegen tijdens een onderzoek naar de boekbanden en bindingen van de archiefstukken uit de periode 1300-1600

Een 14e eeuwse Moor in het papier

Afbeelding 1
Zoekend naar middeleeuwse boeken en bindingen in het archief van het Stadsbestuur Nijmegen, beter bekend als het OAN, stuitte ik op de ‘rekeningen der stad Nijmegen’. De oudste rekening (met als signatuur NL_NmRAN_1-685) bestaat uit twee katernen met een omslagje eromheen. Het is gedateerd op 1382 en is geschreven op papier (afbeelding 1), een schrijfmateriaal wat je in die tijd nog niet veel tegen komt. Bij mij kwam dan ook even de twijfel op, of dit exemplaar daadwerkelijk in 1382 is geschreven, of dat het hier om een kopie gaat uit de 15e eeuw.

In het papier van 1-685 valt direct het watermerk op. Het is een prachtig zijaanzicht van het hoofd van een Moor (afbeelding 2). Een watermerk is een afbeelding ìn (en niet òp) het papier. Dit wordt gemaakt door op de zeef waarmee het papier wordt geschept, een afbeelding van ijzerdraad vast te maken (afbeelding 3). Doordat de afbeelding òp de zeef ligt, wordt het papier op deze plek iets dunner. Als het licht door het papier schijnt, zie je daardoor de afbeelding.

In papier uit de late middeleeuwen vind je altijd een watermerk; het was de manier waarop de verschillende papiermolens hun ‘stempel’ zette op het papier dat ze maakten. Elke papiermolen had zijn eigen afbeelding.
Afbeelding 2
Wanneer een afbeelding werd gemaakt, bijvoorbeeld een ossenkop met een kruis erboven, ging deze een bepaalde tijd mee. Na één of twee jaar was de afbeelding dusdanig verbogen en gedeeltelijk afgebroken, dat hij vervangen moest worden. Deze nieuwe ossenkop met kruis zag er iets anders uit dan
zijn voorganger; de horens waren langer, de ogen kleiner, de dwarsbalk van het kruis iets hoger, enzovoort.

De variaties in de watermerken kunnen helpen bij het dateren van een boek. Het papier dat gedurende 1 jaar werd gemaakt, heeft een identiek watermerk. Dit papier werd direct verkocht aan tussenhandelaren, die het weer verkochten aan schrijvers en boekbinders. Zij gebruikten het zo snel mogelijk. Je mag aannemen dat een nieuw vel papier binnen 2 jaar in een boek was gebruikt. Wanneer nu in 4 boeken één en dezelfde ossenkop wordt aangetroffen, en 2 boeken daarvan zijn gedateerd op respectievelijk 1432 en 1438, mag je er vanuit gaan dat de 2 ongedateerde boeken uit de periode 1430 tot 1440 komen.
Afbeelding 3

De afgelopen 15 jaar is er enorm veel onderzoek gedaan naar watermerken, hetgeen heeft geresulteerd in diverse watermerkdatabases op internet. Hier kun je zoeken naar watermerken en de vindplaatsen ervan. Ik heb tijdens mijn studie Middeleeuwse Letterkunde zelf meegewerkt aan zo’n onderzoek, en weet dus gelukkig goed de weg in zulke databases. Ik ga mijn Moor eens proberen terug te vinden.
Op de site van Bernstein, een overkoepelende website voor papieronderzoek ( http://www.bernstein.oeaw.ac.at/twiki/bin/view/Main/PaperDatabases.html),  vind ik tussen de vele databases er enkele die al papier hebben uit de 13e eeuw. Ik kies voor de Oostenrijkse Academie voor Wetenschappen, waarvan ik weet dat zij een heel prettig zoeksysteem hebben http://www.wzma.at/. Aan de hand van afbeeldingen moet je telkens weer keuzes maken waardoor je zoekgebied steeds kleiner wordt. Voor mijn Moor wordt de uiteindelijke zoekopdracht: Figuren, anthropomorphe / Kopf / Mohr / frei, mit Kopfbedeckung / Stirnband / ohne Beizeichen / mit Augen / Linie Hinterkopf sichtbar / Stirnbandende zweiteilig. 
Afbeelding 4
Afbeelding 5

Ik krijg een pop up scherm met 16 afbeeldingen. Allemaal Moren van opzij met een hoofddoek (afbeelding 4). En ja, die van mij staat ertussen! Het blijkt een watermerk uit een handschrift uit 1380-1385, waarschijnlijk geschreven in het Augustiner Chorherrenstift in Klosterneuburg, Oostenrijk (afbeelding 5). (meer info over dit boek: http://manuscripta.at/diglit/AT5000-320/1/thumbs)

De datering kan niet beter aansluiten: mijn watermerk uit 1382, en dit andere watermerk uit 1380-85. Conclusie: de stadsrekening is daadwerkelijk een origineel uit het erin aangegeven jaar, en geen latere kopie. Toch maar mooi spul, die watermerken!

Astrid Beckers
codicoloog





‘Waar was ik gebleven?'

“Hij sloot het boek toen hij het had gelezen, en legde bij de passage een merk waar hij wellicht makkelijk bij terug kon keren [1] ”, schr...